“Mam, ik denk niet dat ik ooit nog gewoon hier bij de anderen op school kom. Denk jíj het wel?”
Met in onbekende verten starende ogen kijkt ze me toch vreemd dringend aan. Haar stem klinkt afgekneld.
We staan midden op het schoolplein van haar zussen en broer. Om me heen zie ik hoe bekende en onbekende ouders zich naar hun fietsen en auto’s haasten na hun kinderen gedag te hebben gezwaaid.
“We hebben wel heel hard gevochten hè? Dát telt” zeg ik, na een stilte die ik mezelf met geweld dwing te doorbreken. In een dappere poging er een positieve draai aan te geven. Terwijl achter mijn ogen alle indrukken, twijfels en afwegingen van de laatste jaren in vloeibare vorm klaar staan om het laagste punt op te zoeken. Maar zo’n doorbrekende dam, een dergelijke dieptepunt is, op een vol schoolplein, met haar naast me geen optie. Ruim drie jaar geleden vertrok ze, met de ijdele hoop dat als ze genoeg ontwikkelingssprongen zou maken, ze wellicht weer bij haar zus aan kon haken. Op díe school waar het, in tegenstelling tot haar eigen school, barst van de verjaarspartijtjes die gevierd worden en de speelafspraken na schooltijd. Die school die zoveel dichter bij is dan die van haar. Waar mama zoveel meer mensen kent dan op de school waar zij nu zit. 1 maximaal 2 jaar zal ze daar nog zitten. Dáár. Want hier redt ze het niet. Toen niet en nu niet. Elke ochtend eiste ze dat ze mee het schoolplein op mocht de anderen wegbrengen. Als ik in de school verdween om de jongste bij de juf af te leveren, bleef zij liever op het schoolplein. Ze liep rondjes, terwijl ze licht in zichzelf zong of mompelde, op weg naar een onbereikbaar doel.
Alsof ze er zeven keer omheen wilde lopen.
“Ik zou best graag op deze school zitten”, zei ze soms als ik naar buiten kwam. Maar wanneer ik dan, op weg naar haar eigen school, probeerde er dieper op in te gaan, gaf ze die glazige blik en nauwelijks respons. Waarmee haar opmerking meer op een losse gedachte leek dan een diepere wens.
Maar nu met deze vraag gunt ze me een kleine blik recht in haar diepste verlangens.
En ik? Ik vertel haar dat ze hard heeft gevochten. Há, alsof ze dat zelf niet weet. Dat weet ze beter dan ik. En ook dat dát hier niet telt. Toen niet en nu niet. Haar openheid in die kwetsbaar gestelde vraag verdient het niet met een goedmakertje weggestuurd te worden. Laf ben ik vaak genoeg geweest. Deze zin is niet genoeg dit keer. Ongeacht wat ze er echt helemaal van zal beseffen. Ik pak haar hand. Ze voelt de spanning van het moment en kijkt me zowaar alert aan als ik tegen haar begin te praten:
“Nee lieverd, we hebben heel hard gevochten en je zal zien dat je dat heel veel fijns oplevert ,
Maar nee… ik denk niet dat je ooit nog gewoon hier bij de anderen op school komt.”
Je moet lid zijn van Nederlands MediaNetwerk om reacties te kunnen toevoegen!
Wordt lid van Nederlands MediaNetwerk